De boom, ook bekend onder de naam woestijnbloedboom, is endemisch in het noorden van Australië. Voor de aboriginals was (is) de boom van belang als medicinale plant,. Uit de 'wond' die ontstaat wanneer een stuk van de bast los laat, vloeit een bloedkleurig antiseptische gom. Ook de vruchten worden medicinaal gebruikt. Niet gegeten.
Dat de boom toch op deze site over voedsel terecht is gekomen, komt door de bush-kokosnoot. Dat is niet de naam van de vrucht die de boom draagt, het is übwerhaupt geen vrucht, maar een gal, een gezwel, veroorzaakt door de Cystococcus pomiformis. Dit is een larve-achtig coccide insect zonder vleugels, poten of antennes, dat zich nestelt op de takken van een woestijnbloedboom. De boom reageert daarop door knobbelige tumor te ontwikkelen ter verdediging. De gal kapselt de larve in, die daar noodgedwongen de rest van haar leven zal doorbrengen en zich voedt met de voedzame bekleding van de gal.
De cyclus. Beide geslachten leven in de gal, het vrouwtje, vergezeld van tot wel 1000 mannetjes. Vroeg in haar leven produceert ze mannelijke nimfen die zich in de gal van hun moeder voeden tot ze volwassen zijn. De gal heeft een apicale opening die wordt afgesloten door de punt van het achterlijf van het vrouwtje. Wanneer ze als volwassen mannetjes (ongeveer 8 mm lang) de gal via deze opening verlaten, dragen ze enkele niet volgroeide vrouwtjes met zich mee. Deze verspreiden zich als kruipers over de gastheerboom nadat het mannetje is geland en veroorzaken uiteindelijk nieuwe gallen op jonge stammen. 4)
De bushkokosnoot, ook wel bloedhoutgal genoemd, wordt beschouwd als een lekkernij, en gerekend tot het bushfood. Het is zelfs opgenomen in de Ark van de Smaak. 3)De vaak grillige vorm van de 'noot' weerhoudt de liefhebber er niet van zich eraan tegoed te doen. Zelfs de aanwezifgheid van de 'larve' schrikt niet af. De reden waarom de gal bush-kokosnoot wordt genoemd, is de verrassende, zoete kokossmaak. 1). De aboriginal benaming is merne arrkirlpangkwerle of parlapi.
Om de gal te oogsten wordt hij met de hand geplukt of wanneer hij zich hoger in de boom bevindt, uit de boom geslagen met een stok. Je opent de 'noot' door er met een hard voorwerp op te slaan, zodat hij splijt. Het witte voedzame vlees wordt eruit geschraapt en gegeten. En het insect? Ook dat wordt gegeten, een zoete, vochtige lekkernij naar het schijnt.
Om deze vrucht te kunnen zien en proeven, zul je naar Australië moeten gaan, en niet alleen dat, een expeditie moeten ondernemen, zoals de Batton Hill Bush Tucker Tour.
Dit is echt bushfood, je eet het vruchtvlees en de larve rauw, liefst ter plekke!
Eenmaal geplukt moet de vrucht binnen een paar dagen worden opgegeten, omdat de larve - de kers op de taart - dood gaat als hij te lang blijft liggen. 3)
De aboriginals in dit gebied behoren tot het Aranda volk, een gemeenschap die van origine in de Arrente-landen van Centraal-Australië leeft. Doordat veel van hen naar de steden zijn getrokken, is de jacht op de gal in de vergetelheid geraakt. Om die reden heeft de Slowfood Foundation de bush cococnut opgenomen in de Ark van de Smaak, zo deze lekkernij onder de aandacht van een breed publiek brengend.
De aboriginals hebben afzonderlijke namen voor het vruchtvlees en het insect, respectievelijk kwerlperlpe of arrkirlpangkwerle voor het eetbare deel, dat als plantaardig voedsel wordt beschouwd, en kathipe of angure voor het eetbare insect, dat vanouds tot de eetbare insectenlarven wordt gerekend. Ook daar is een woord voor: kayte.
Her en der noemt men de binnenkant van de gal 'ei', het vlees associërend met eiwit. Zoals in het Dalabon, een taal die ten zuidoosten van het Kune-gebied wordt gesproken. Daar heet het vruchtvlees dabuno.